(Juridische) Zorgplicht voor studentenwelzijn
Een recente opmerkelijke Engelse zaak: de universiteit van Bristol is veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de ouders van een studente die leed aan een ernstige vorm van sociale fobie en depressie. De studente pleegde zelfmoord vlak voordat ze een presentatie moest houden voor medestudenten op een congres. De rechter vond dat er sprake was van ongelijke behandeling onder de Equal Treatment Act.
De universiteit had onvoldoende en niet tijdig de student geaccommodeerd in het maken van doeltreffende aanpassingen. De universiteit kon volgens de rechter in dat kader niet aantonen dat mondelinge tentaminering (het beantwoorden van vragen voor een volle zaal) hier dwingend nodig was en niet door een andere vorm van tentaminering vervangen kon worden.
In Nederland bestaat onder de Wet Gelijke Behandeling Handicap en Chronische Ziekte (artikel 2) ook de verplichting tot het treffen van doeltreffende aanpassingen. In Engeland is er een plicht aan de kant van de instelling om bij kennis van een handicap of chronische ziekte actief te bepalen wat een ‘redelijke aanpassing’ kan zijn; de student hoeft dat niet zelf direct aan te geven (zie r.o. 133 in de uitspraak). In Nederland is de systematiek dat naast de verplichting tot het kenbaar maken van het feit dat er behoefte is aan een aanpassing, de student zelf ook moet aangeven welke aanpassing in concreto gewenst is (zie b.v. deze zaak bij het College voor de Rechten van de Mens). Dat kan lastig worden wanneer dat kenbaar maken een wezenlijk onderdeel is van de beperking van de student, zoals extreme sociale fobie of depressie. De zorgplicht voor een instelling kan in die gevallen verder reiken om dergelijke studenten nader te accommoderen, zoals ook blijkt in deze uitspraak van de rechtbank Overijssel uit 2019. Wanneer de instelling/opleiding op de hoogte is van een student die geen onderwijs volgt en studievoortgang boekt, mag van “een redelijk bekwame en redelijk handelende onderwijsinstelling […] in een dergelijke situatie verwacht worden dat deze actief contact zoekt met de student om de studievoortgang te bespreken en deze daarover en over een – al dan niet tijdelijke – beëindiging van de opleiding te adviseren” aldus de rechtbank.
In zaken bij het CBHO waar angststoornissen spelen, bijvoorbeeld in het kader van het NBSA, wordt tot nu toe de bal duidelijk bij de student neergelegd: de student moet zelf tijdig en actief de omstandigheden onderbouwen. Wanneer een verklaring van bijvoorbeeld de GGZ niet duidelijk is over de relatie tussen de vastgestelde functiebeperking en studiebelastbaarheid, staat de student zwak. Mogelijk verandert echter deze terughoudende toetsing door de bestuursrechter. Door de toeslagenaffaire heeft de Raad van State (het CBHO verdwijnt volgens het wetsvoorstel Rechtsbescherming MBO-studenten en gaat over naar de Afdeling Bestuursrechtspraak) een nieuwe lijn gekozen in de toetsing van het zogenaamde evenredigheidsbeginsel. Deze lijn komt er, samengevat, op neer dat de bestuursrechter in bepaalde omstandigheden indringender kan gaan toetsen dan voorheen. Dat betekent dat een op zichzelf geschikte en noodzakelijke maatregel, zoals een NBSA, voor de betreffende student met een functiebeperking (zoals een angststoornis waarbij moeilijk contact kan worden gelegd) onredelijk bezwarend kan zijn in het licht van de ‘in acht neming van de persoonlijke omstandigheden’ (artikel 7.8b lid 3 WHW). Voor examencommissies zal e.e.a in de toekomst mogelijk dus een (nog) betere onderbouwing van besluiten betekenen bij studenten met een functiebeperking.
Dat het studentenwelzijn onder druk staat, versterkt door Corona, is bekend. Nadere duiding en discussie is nodig: hoe ver reikt de (actieve) zorgplicht van de instelling voor de individuele student met (ernstige) psychische klachten die de student belemmeren in het contact maken met de opleiding en de studentendecaan? In het kader van de kwaliteitszorg moet wettelijk gezien volgens de WHW zowel bij de toets nieuwe opleiding als bij de beoordeling van een bestaande opleiding in ieder geval worden gekeken naar de vraag of er voldoende studiebegeleiding en voorzieningen zijn die de toegankelijkheid en studeerbaarheid voor studenten met een functiebeperking bevorderen (artikel 5.12 onder d WHW). De OER moet de wijze regelen waarop studenten met een handicap of chronische ziekte redelijkerwijs in de gelegenheid worden gesteld de tentamens af te leggen (art. 7.13 lid 2 onder m WHW).
Meer in algemene zin constateren NVAO en Inspectie dat het nodig is, aandacht te blijven houden voor studentenwelzijn en de studentenbegeleiding. Een onderdeel daarvan is het monitoren van de ondersteunings- of begeleidingsbehoefte van de studenten en realiseren van een gerichte aanpak waar dat nodig is. Hobéon ontwikkelde een ontwikkelinstrument Studentenwelzijn. Op 13 juni a.s. kunnen adviseurs daarover meer vertellen op het jaarcongres van de Vereniging Hogescholen tijdens de deelsessies over studentenwelzijn (14.30-16.00 | Werken aan Studentenwelzijn ). De mogelijke implicaties voor examencommissies voor de veranderende toepassing van behandeling van studenten met een functiebeperking staat als één van de thema’s centraal op de eerstvolgende open actualiteitendag op 20 september a.s. bij Hobéon.