Blog

Deeltijdonderwijs biedt particuliere aanbieders kansen

In maart van dit jaar bracht de adviescommissie Rinnooy Kan haar adviesrapport uit over deeltijdonderwijs. Minister Bussemaker had de adviescommissie gevraagd onderzoek te doen naar flexibel hoger onderwijs voor werkenden. Aanleiding voor dit onderzoek was de daling van het aantal volwassenen aan het (bekostigde) deeltijd onderwijs, terwijl er in Nederland een toenemende vraag is naar hoger opgeleiden en naar mogelijkheden voor leven lang leren.

De commissie komt, na uitvoerig onderzoek, tot een tiental aanbevelingen die zijn te verdelen in vier contouren.

  1. Het aanbieden van mogelijkheden tot gefaseerde deelname aan (modulen van ) opleidingen, waarbij men studiepunten kan stapelen die uiteindelijk leiden tot een diploma.
  2. Het onderwijs beter laten aansluiten op de praktijkervaring van de volwassen deelnemers.
  3. Het onderwijs flexibeler en efficiënter vormgeven via bijvoorbeeld eLearning.
  4. De financieringssystematiek veranderen, waardoor deelname van volwassenen aan het hoger onderwijs wordt gestimuleerd.

De commissie stelt voor experimenten met vraagfinanciering uit te voeren in niet-bekostigde deeltijd opleidingen (Associate degree-, bachelor- en masteropleidingen). Er worden voucherbedragen beschikbaar gesteld voor deelname aan opleidingsonderdelen van substantiële omvang (minimaal 30 studiepunten) en waarbij diplomagerichte deelname wordt gestimuleerd met diplomabonussen.

Even terug… wat is nu eigenlijk het probleem?

Het aan het onderzoek ten grondslag liggende probleem, wordt door de commissie Rinnooy Kan op macroniveau gedefinieerd. Gebruikte steekwoorden zijn o.a. kenniseconomie en behoefte aan meer hoger opgeleiden. Die schets trekt de commissie door naar de overigens niet expliciet verwoordde aanname dat er veel meer behoefte is aan deeltijd hoger onderwijs, maar dat die behoefte niet wordt ingevuld omdat het hoger onderwijs niet flexibel en vraaggericht is.

Op die leidende gedachte valt echter het nodige af te dingen. Het macroprobleem is niet echt het probleem van de actoren die bij de oplossingen worden betrokken. Immers:

  • De commissie verschaft geen analyse waaruit blijkt dat bedrijven en instellingen onvoldoende mogelijkheden ervaren om personeel te scholen. Sterker nog, er is een grote markt voor opleidingen, cursussen, trainingen, workshops en coachingstrajecten die kennelijk voorzien in een vraag. Het onderzoek brengt deze markt niet in beeld, maar focust zich alleen op het formele leren vanuit de bekostigde instellingen.
  • De door de commissie geconstateerde krimp van het deeltijdse hoger onderwijs is mogelijk ook een manifestatie van een langdurige tendens naar korte trajecten en maatwerk, naar non-formeel en informeel leren. Tijd is geld en medewerkers kunnen moeilijk gemist worden. Dat was al tijdens de hoogconjunctuur (geen tijd), zette zich door in de recessie (geen geld) en lijkt nu ook het geval bij het aantrekken van de markt (het huidige personeel maximaal inzetten). De commissie brengt deze plausibele ontwikkeling niet in beeld.
  • En last but not least: hogescholen voelen zich geen probleemeigenaar. Onderwerpen als leven lang leren, deeltijd, duaal en EVC komen niet voor in de prestatieafspraken en speerpunten van deze instellingen. Integendeel: inspanningen op dit vlak worden eerder afgebouwd dan uitgebreid. De interne en externe afrekening van hogescholen is overwegend gericht op de voltijdse student die een volledig programma doorloopt naar een diploma.

Bedrijfsvoering is de sleutel

Zoals we al aangaven, ervaren de beoogde actoren geen probleem, althans niet in de maatvoering van de commissie, het formele leren door volwassenen. Onder invloed van de bekostigingsstructuur en wetgeving in het bekostigde hoger onderwijs is het dominante bedrijfsmodel van hogescholen gelijk aan dat van de procesindustrie: grootschalig, maximaal uitgebalanceerde systemen met een lange doorlooptijd in zoveel mogelijk stabiele en continuprocessen. Dit alles is gericht op minimale afbreukrisico’s en maximale efficiëntie.
De markt van leven lang leren heeft op veel punten tegenovergestelde karakteristieken: kleinere maatvoering, kort cyclisch, discontinu, maatwerk en vaak met een beperkte herhalingsgraad.

Gevolg is dat er geen enkele stimulans is voor hogescholen om zich op dit pad te begeven. Meerdere maatregelen van de commissie zijn al eerder beproefd, maar hebben weinig opgeleverd. Denk bijvoorbeeld eens aan het experiment met bedrijfstakvouchers begin deze eeuw.

Met andere woorden: de commissie vult het pleidooi voor maatwerk en flexibilisering vooral onderwijskundig in, maar het probleem zit in de organisatie en bedrijfsvoering van hogescholen. Experimenten en subsidies lossen dit probleem op de lange termijn niet op.