Accreditatie 3.0: Verantwoording in verhouding tot ruimte voor verbetering
Op 1 juni 2015 heeft minister Bussemaker de Tweede Kamer geïnformeerd over haar ambities t.a.v. het accreditatiestelsel in het hoger onderwijs. De kamerbrief was tevens een reactie op het advies ‘Accreditatie op maat’ van de stuurgroep Accreditatiestelsel 3.0. Op woensdag 30 september vindt er over de kamerbrief een Algemeen Overleg plaats in de Tweede Kamer. In deze weblogbijdrage gaat wij nader in op een belangrijk onderdeel (en knelpunt) van het accreditatiestelsel, namelijk de balans tussen verbeteren en verantwoorden.
De minister geeft in haar kamerbrief aan stevig in te willen zetten op een stimulerende kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs: “Ik wil een accreditatiestelsel dat meer vorm is gegeven vanuit vertrouwen, waarin de student centraal staat, de docent meer eigenaar is, verbeterpunten herkenbaar zijn voor docenten, er een beter evenwicht is tussen ervaren lasten en baten en met meer ruimte voor vernieuwing en verbetering”.
Meer ruimte voor vernieuwing en verbetering in de volgende cyclus van het accreditatiestelsel dus. De minister merkt hierover op: “Verantwoording moet altijd in verhouding staan tot ruimte voor verbetering, en voor dat evenwicht is vertrouwen in de professional onmisbaar.”
Wij zijn van mening dat het kunnen realiseren van een stimulerende kwaliteitscultuur in het hoger onderwijs gebaat is bij het herijken van de (dis)balans tussen de verbeterfunctie en de verantwoordingsfunctie. De minister doet op dit punt een aantal voorstellen (bijv. aanbevelingen en verbetersuggesties van het visitatiepanel niet meer opnemen in rapport), maar zij pakt op dit punt ons inziens onvoldoende door.
Uitgangspunt zou namelijk moeten zijn dat bij de verantwoording (in vorm van formele accreditatie) enkel en alleen centraal staat of basiskwaliteit wordt geleverd. Met de Onderwijsraad zijn wij van mening dat formele accreditatie zich dient te beperken “tot een toetsing op minimumstandaarden” (Onderwijsraad, Kwaliteit in het hoger onderwijs, 2015, p.56).
Door de verantwoordingsfunctie van het accreditatiestelsel te concentreren op de vraag of basiskwaliteit wordt geleverd kan het bestaande accreditatiekader en de daarmee samenhangende procedure nog flink worden afgeslankt (bijv. door het lean en mean kader i.c.m. risicogerichte focus op eindniveau). Een enkel schriftelijke afhandeling, zoals voorgesteld door de Onderwijsraad, lijkt ons overigens wel een brug te ver. Wij zijn van mening dat ook de verantwoording over basiskwaliteit moet worden uitgevoerd via ‘extended peer review’.
Met een pleidooi voor verantwoording op basiskwaliteit wordt ook de huidige differentiatie in oordelen (op facet en op opleidingsniveau) ter discussie gesteld. Deze differentiatie in oordelen (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) is per definitie subjectief en onderhevig aan politieke en/of bestuurlijke sturing. Zie bijv. de aanpassing (versoepeling) van de criteria om als goed of excellent aangemerkt te worden in het meest recente accreditatiekader (december 2014). Sowieso mag de vraag worden opgeworpen of een oordeel ‘goed’ of ‘excellent’ eigenlijk wel een looptijd van 6 jaar kan hebben (incl. de daarmee samenhangende doorwerking in bijv. de Keuzegids). Alle recente casus wijzen ter zake op het tegendeel.
Door de verantwoording en derhalve de formele accreditatie door NVAO te beperken tot basiskwaliteit (pass/fail, met herstelmogelijkheid) komt er meer ruimte voor een ontwikkelingsgericht gesprek dat bijdraagt aan kwaliteitsverbetering (op opleidingsniveau), zo is onze stelling. Het zowel kunnen beoordelen op basiskwaliteit als het faciliteren van een toekomst- en gericht ontwikkelingsgericht gesprek vergt veel van een accreditatiepanel / commissie van deskundigen en in het bijzonder de voorzitter, reden ook waarom wij pleiten voor een ‘extended peer review’.
Mede indachtig onze jarenlange ervaring met accreditaties achten wij het zeer wel denkbaar indien het accent wordt ver- en gelegd op toekomstgericht verbeteren. In het bijzonder op die punten die door docenten (en studenten) als kwaliteit worden gedefinieerd waardoor zij zich meer betrokken (eigenaar) zullen voelen. Onze veronderstelling is namelijk dat een goede docent een intrinsieke motivatie heeft om te werken aan de verbetering van de kwaliteit van het door hem aangeboden onderwijs.
Meer informatie
Wilt u meer informatie over dit onderwerp, dan kunt u zich wenden tot Ruud van der Herberg, senior adviseur en partner bij Hobéon of tot mr. Frank Hendriks, senior adviseur, via (070) 30 66 800.