Verkenningscommissie HEO; het zou wat toekomstgerichter en vollediger mogen
Afgelopen week verscheen het rapport van de verkenningscommissie hoger economisch onderwijs. De commissie heeft in opdracht van het bestuur van de Vereniging Hogescholen een externe analyse van het economisch domein verricht.
Het rapport met als titel 'Wendbaar in een duurzame economie' is de afsluiting van de eerste fase van de analyse die leidt tot inzicht in de vraagstukken waarvoor het HEO staat. In de tweede fase worden op basis van de confrontatie tussen deze vraagstukken en de praktijk binnen het HEO aanbevelingen gedaan voor een kwaliteitsimpuls in de sector.
In dit rapport schetst de verkenningscommissie een aantal belangrijke algemene ontwikkelingen in het werkveld die impact hebben op het hoger economisch onderwijs, waaronder:
- Internationalisering; de ontwikkeling van internationale productieketens;
- Technologie en innovatie; de ontwrichtende innovaties die bestaande markten en waarde ketens verstoren;
- Duurzaamheid; duurzame oplossingen zijn nodig om welvaart en welzijn te kunnen behouden nu natuurlijke hulpbronnen op raken en het klimaat verandert;
- Arbeidsmarkt; het aantal banen zal ongeveer gelijk blijven en daarmee is de vervangingsvraag voor professionals met een opleiding in het HEO heel laag.
Wat opvalt in dit rapport is dat de analyse bewust voorbij gaat aan de ontwikkelingen in het onbekostigde deel van deze sector en dat is jammer, want daarmee zal het rapport per definitie onvolledig zijn. Uiteraard past deze handelswijze bij het beleid van de Vereniging Hogescholen om de belangen van het bekostigd hoger beroepsonderwijs te behartigen, maar in rapportages als deze zou het mijns inziens wenselijk zijn een compleet beeld van de sector te hebben. Het was wellicht raadzaam geweest om deze opdracht aan de verkenningscommissie te verstrekken in samenwerking met de NRTO, de branche organisatie voor particuliere trainings- en opleidingsorganisaties. Dat had ervoor gezorgd dat het hele spectrum van het hoger economisch onderwijs in beeld zou worden gebracht.
Waar aandacht voor moet zijn, is dat met het zelfstandig publiceren van dit eerste deel van de verkenning – zeg maar de macro economische beschouwingen over het maatschappelijk segment waarvoor de opleidingen uit het economisch domein opleiden – de suggestie ontstaat dat de opleidingen in het economisch hoger beroepsonderwijs inhoudelijk nog niet of nog maar nauwelijks de studenten voorbereiden op de beroepsuitoefening in de nabije toekomst. Die suggestie is gelukkig voor een overgroot deel van de opleidingen niet correct.
Integendeel. In onze adviespraktijk ervaren wij bijna dagelijks op welke wijze de opleidingen in het economisch domein in nauwe samenwerking met instellingen en bedrijven zoveel mogelijk actuele casuïstiek aanreiken om de studenten voor te bereiden op hun toekomstige beroepsuitoefening en zo aan hen de competenties aan reiken om zich als zelfstandig beroepsbeoefenaar verder te ontwikkelen. Een recent artikel in het Financieel Dagblad over Susanne Stolte, directeur van de Hotelschool in Den Haag, geeft nog eens aan hoe bewust opleidingen bezig zijn met het opleiden van studenten met het oog op morgen.
Het rapport over de tweede fase van dit onderzoek moet dan ook niet gaan over de vraag hoe de huidige scholingsbehoefte aan kan sluiten op de behoefte van het werkveld. Wel zou het enerzijds moeten gaan over de vraag hoe studenten en vooral ook afgestudeerden hun toekomstige scholingsbehoefte en ontwikkelingsbehoefte kunnen bevredigen, met name daar waar regulier bekostigde instellingen voor hoger beroepsonderwijs nauwelijks zijn geëquipeerd om afgestudeerden te ondersteunen bij hun behoefte aan voorzieningen voor een leven lang leren. En anderzijds zou het moeten gaan over de vraag hoe afgestudeerden en de bedrijven waar zij werkzaam zijn, continue de weg gewezen kunnen worden naar de resultaten van het praktijkgericht onderzoek dat door lectoraten wordt gerealiseerd. Zo kunnen direct toepasbare innovaties voor panklare oplossingen zorgen van vraagstukken waar bedrijven en instellingen mee stoeien. Het werk en de inhoud van deze lectoraten zou naar de nabije toekomst moeten worden ontsloten.
Particuliere instellingen voor hoger beroepsonderwijs hebben reeds de mogelijkheden om te voorzien in de behoefte voor leven lang leren. Mijn pleidooi is dan ook om de tweede fase van dit onderzoek zodanig aan te passen dat er een toekomstgericht en volledig beeld ontstaat van het economisch hoger beroepsonderwijs, zowel bekostigd als particulier. Immers de samenleving heeft ook in de toekomst behoefte aan competente mensen die zich duurzaam kunnen blijven ontwikkelen en zich duurzaam waardevol kunnen blijven inzetten.