Tweede Kamer lijkt akkoord met hoofdlijnen tweede ronde accreditatie; wel kritiek op uitwerkingen
Gisterenavond debatteerde de Tweede Kamer in eerste termijn over het wetsvoorstel dat beoogd het accreditatiestelsel in het hoger onderwijs te herzien. Uit het verslag van het debat lijkt te kunnen worden opgemaakt dat de Kamerfracties akkoord gaan met de hoofdlijnen van de voorstellen voor de tweede ronde in het accreditatiestelsel. Tijdens het debat bleek dat de Kamerleden ondanks de lovende woorden over de hoofdlijn van het voorstel en de importantie van accreditatie vragen hebben over de wijze waarop het voorstel is uitgewerkt. Het zijn overigens de uitwerkingen die in belangrijke mate zullen gaan bepalen hoe het stelsel in de praktijk zal gaan werken.
Een deel van het debat werd overschaduwd door op het allerlaatste moment via een nota van wijziging ingevoegde voorstellen inzake de student-assessor en toetsing van beleid inzake toegankelijkheid van hoger onderwijs voor studenten met functiebeperking. Laatstgenoemd voorstel oogst overigens forse kritiek van de koepelorganisaties.
In het debat kwam de vraag of het nieuwe stelsel wel zal leiden tot een reductie van administratieve lasten prominent naar voren. Ook o.a. de positie van de instellingstoets kwaliteitszorg, de cesuur in en vergelijkbaarheid van accreditatieoordelen, de panelsamenstelling en de positionering van de NVAO kwamen aan bod. Hieronder worden een aantal van deze onderwerpen besproken.
Op donderdag 18 maart om 18:30 zal het debat worden voortgezet. Dan komt eerst staatssecretaris Van Bijsterveldt aan het woord. Zij zal reageren op de vragen van de Kamerleden. Deze krijgen vervolgens nog een termijn om aanvullende opmerkingen te maken of vragen te stellen. Het debat is via de website van de Tweede Kamer live te volgen.
Positie instellingstoets kwaliteitszorg
In het wetsvoorstel accreditatie wordt een instellingstoets kwaliteitszorg geïntroduceerd. Deze wordt uitgevoerd door een Commissie van Deskundigen ingesteld door de NVAO. Indien instellingen deze toets met succes doorstaan komen zij in een regime waarin een beperkte opleidingsbeoordeling plaats zal vinden. Voor alle andere opleidingen geldt een uitgebreide opleidingsbeoordeling. De NVAO dient in te stemmen met de samenstelling van de panels voor de beperkte en uitgebreide opleidingsbeoordeling. Voor een Toets Nieuwe Opleiding stelt de NVAO in de toekomst zelf de panels in.
Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer bleek dat de introductie van een beoordeling op instellingsniveau naast een beoordeling op opleidingsniveau niet op principiële bezwaren stuit. Wel willen enkele fracties weten in hoeverre het huidige voorstel slechts een tussenstap zou zijn op weg naar een instellingsaccreditatie. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt overigens reeds dat het antwoord op deze vraag ontkennend is.
Over de wijze waarop de verhouding tussen de instellingsbeoordeling en de opleidingsbeoordeling wordt ingevuld bestaat nog geen eenduidigheid. De lobby voor het Vlaamse model met een verplichte instellingstoets voor alle instellingen zonder een koppeling met de opleidingsbeoordeling lijkt het niet te halen. Wel werden er vanuit de SGP, m.i. terechte, vragen gesteld over de mate waarin het huidige voorstel in de pas loopt met ontwikkelingen in Vlaanderen.
In het wetsvoorstel is de keuze voor een instellingstoets kwaliteitszorg facultatief. De VVD heeft een amendement ingediend om alle bekostigde instellingen te verplichten een instellingstoets te ondergaan. Dit zou bijdragen aan vermindering van administratieve lasten en bovendien vergelijkbaarheid van oordelen vergroten. Andere, met name christelijke, partijen zien niets in dit voorstel.
Het argument administratieve lasten komt mij wat vreemd voor. Indien een instelling zelf denkt via een instellingstoets de administratieve lasten te kunnen verlichten dan zal zij hier toch ook vrijwillig aan deelnemen? Indien zij dit niet doet dan heeft de instelling in kwestie daarvoor ongetwijfeld zwaar egende argumenten. Terecht stelt het CDA m.i. dan ook in het debat dat deze keuze behoort tot de autonomie van de instelling in kwestie. Het vergelijkbaarheid argument komt overigens ook vreemd voor. In de toelichting bij het voorstel wordt namelijk in het bijzonder benadrukt dat de instellingstoets kwaliteitszorg op maat mogelijk maakt en dat er tussen instellingen veel verschillen bestaan. Dit maakt dat de uitkomsten van een instellingstoets lastig te vergelijken zijn. Dit dus nog los van een meer principiële opvatting waarin gesteld kan worden dat juist de resultaten van de instellingstoets niet zijn bedoeld om te vergelijken. Het gaat immers om de inrichting en werking van kwaliteitszorg binnen de instelling, hetgeen zich naar de aard van de zaak minder goed leent voor een externe vergelijking.
De VVD stelt overigens ook een amendement voor waarmee instellingen met een onder voorwaarde verleende instellingstoets geen gebruik kunnen maken van een beperkte opleidingsbeoordeling. Indien de kwaliteitszorg van een instelling aanleiding geeft om de instellingstoets onder voorwaarden te verstrekken, moet wat de VVD-fractie betreft extra zorgvuldigheid worden betracht bij de kwaliteitsbeoordeling van opleidingen. Op zich een zeer begrijpelijke redenering. Het is echter vreemd dat de overgangsfase expliciet buiten dit amendement gehouden wordt. In de overgangsfase krijgen vrijwel alle bekostigde instellingen op grond van opleidingsbeoordelingen uitgevoerd in de eerste ronde de mogelijkheid om voor soms ongeveer de helft van de tweede ronde beperkte opleidingsbeoordelingen uit te voeren zonder dat hiervoor een (blijkbaar in het normale situatie wel strikt noodzakelijke) toetsing op instellingsniveau heeft plaatsgevonden. Kennelijk is de instellingsbeoordeling voor sommige instellingen dus toch niet zo noodzakelijk als men doet voorkomen….
Wijze samenstelling panels: vertrouwen is goed, controle is beter?
Ook de samenstelling van panels die de feitelijke kwaliteitsbeoordeling uitvoeren kwam in het debat ten sprake. In het huidige stelsel worden de panels bij de beoordeling van bestaande opleidingen (accreditaties) ingesteld door de VBI’s. De werkwijze van de VBI t.a.v. panelsamenstelling wordt door de NVAO jaarlijks beoordeeld, via plaatsing op een zogenaamde VBI-lijst. Achteraf wordt door de NVAO ook nog bij elke opleidingsbeoordeling dubbel gecheckt of het panel voldoende onafhankelijk was. Bij de beoordeling van nieuwe opleidingen in het huidige stelsel (de toets nieuwe opleidingen) keurt de NVAO vooraf een door een VBI of instelling voorgesteld panel goed.
In het voorstel voor de tweede ronde wordt de wijze waarop panels worden samengesteld gewijzigd. De panels voor de instellingstoets kwaliteitszorg worden ingesteld door de NVAO. Hetzelfde geldt voor de panels bij de toets nieuwe opleidingen. Er is bij nieuwe opleidingen dus geen mogelijkheid meer voor instellingen om zelf kandidaten voor te dragen. Dit zullen veel instellingen ongetwijfeld betreuren, er zijn voldoende casus bekend waarbij door de NVAO samengestelde panels niet bleken te beschikken over vereiste deskundigheid.
Grootste wijziging is echter dat de panels voor reguliere opleidingsbeoordelingen nu vooraf moeten worden goedgekeurd, in plaats van achteraf bekrachtigd. De SP diende voorafgaand aan het debat een amendement in om ook bij de opleidingsbeoordeling van bestaande opleidingen de samenstelling van de panels exclusief te leggen bij de NVAO. De partij heeft blijkbaar weinig fiducie in een panelsamenstelling door de instellingen zelf. Op vragen van het CDA over het gebrek aan vertrouwen in de instellingen formuleerde Jasper van Dijk van de SP het kernachtig als volgt: “vertrouwen is goed, controle is beter”.
Het is jammer dat de SP niet inziet dat juist vertrouwen een centraal onderdeel is in dit accreditatiestelsel. Dat werd even later in het debat mooi geïllustreerd door Bas van der Vlies van de SGP. Hij herinnerde de aanwezigen aan de Franse oorsprong van het woord accreditatie: schenken van vertrouwen en het toekennen van geloofwaardigheid. Ook CU woordvoerder Anker had in zijn bijdrage terecht aandacht voor de mate van vertrouwen. Ergo: de op controle en sanctionering ingestoken benadering van de SP verstaat zich slecht met de aard en positionering van accreditatie in het hoger onderwijs.
De vraag is overigens wel hoe de NVAO goedkeuringsrecht bij panels voor bestaande opleidingen gaat invullen. Door dit op te rekken (gelijk thans het geval bij toets nieuwe opleidingen) kan hieraan materieel een invulling worden gegeven die voor de NVAO grotendeels overeenkomt met de door haar zeer gewenste mogelijkheid om ook zelf de panels voor de beoordelingen te kunnen instellen.
Daling van administratieve lasten?
Alle fracties spraken zich in meer of minder scherpe bewoordingen uit over het feit dat de resultaten uit de pilots en onderzoeken van Actal aangeven dat er grote twijfels zijn over de vermindering van de administratieve lasten. Eerder uiten de fracties ook al gelijksoortige kritiek in het verslag over het wetsvoorstel. Ook de Raad van State wees er in haar zeer kritische advies op dat het nieuwe stelsel tot een lastenverzwaring zou kunnen leiden. De VSNU heeft eveneens twijfels heeft over een daling van de lastendruk in het nieuwe stelsel. Zie ook mijn eerdere bijdrage “Oude problemen in nieuwe kaders?” voor een overzicht van een aantal discussiepunten.
De wijze waarop deze kritiek door de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag werd gepareerd werd door diverse fracties als onvoldoende aangemerkt. Tijdens de voortzetting van de behandeling moet de staatssecretaris op dit punt nog een toelichting geven. Deze zal voor een deel ongetwijfeld bestaan uit een herhaling van zetten en een opsomming van wijzigingen in het stelsel na afloop van de pilots. Het zou een goede zaak zijn indien de Tweede Kamerleden vragen om harde garanties en toezeggingen dat ook daadwerkelijk lasten zullen verminderen. Daarbij zijn mijns inziens juist ook minder hard te maken aspecten zoals vertrouwen tussen actoren in het stelsel van cruciaal belang.
Positie NVAO
Jan Jacob van Dijk van het CDA vroeg tijdens de behandeling aandacht voor de positionering van de NVAO in het stelsel. Begint de positie van de NVAO niet wat te dominant te worden? En zijn er nog wel voldoende checks-and-balances in het systeem?
Deze m.i., zeker uit juridisch oogpunt, terechte vragen van het CDA inspireerde zijn naamgenoot bij de SP later in het debat tot een opmerking. Wilde het CDA niet liever de NVAO afschaffen omdat deze te machtig wordt? Dat zal ongetwijfeld niet de bedoeling zijn. Ik zou Jasper van Dijk eens willen aanraden om kennis te nemen van de hoeveelheid taken en bevoegdheden van de NVAO. Door de auteur dezes is in het verleden eens een inventarisatie gemaakt, een blik op deze omvangrijke lijst (klik hier) leert dat tenminste vragen hierover wel gerechtvaardigd zijn.