Rapport betaalbaarheid cursusactiviteiten bij Centra voor de Kunsten
Hobéon heeft samen met het Platform Amateurkunst (PAK), VNG, IPO en de Kunstconnectie een erkenningsregeling voor Centra op het gebied van Kunsteducatie en Amateurkunst ontwikkeld. Daarom wordt op dit weblog ook incidenteel stilgestaan bij ontwikkelingen op dit vlak.
Vijf en een half miljoen mensen beoefenen een of meer vormen van amateurkunst. Gemiddeld varieert de tijd die aan kunstbeoefening besteed wordt tussen 154 en 460 minuten per week. 925.000 kunstbeoefenaars volgen lessen, waarvan ongeveer de helft bij een Centrum voor de Kunsten en de andere helft hebben les bij particuliere docenten. Vaak zijn er kosten verbonden aan het volgen van lessen en vaak ook aan de aanschaf en het onderhoud van instrumenten, materialen en kleding.
In opdracht van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap heeft Nibud een onderzoek uitgevoerd naar de betaalbaarheid van actieve kunstbeoefening in cursusverband bij Centra voor de Kunsten. De vraag is namelijk of iedereen die graag mee zou willen doen aan kunstbeoefening, dat ook kan betalen. Het rapport geeft een indicatief beeld van de betaalbaarheid van de kunstbeoefening (en sportbeoefening).
Lang niet alle voorbeeldhuishoudens kunnen bij elk inkomensniveau de kosten van actieve kunstbeoefening betalen aldus het Nibud in het rapport. Paren met kinderen hebben in financieel opzicht de minste mogelijkheden. Dit geldt ook voor eenoudergezinnen met meerdere kinderen.
De onderzoekers stellen dat om de participatie van actieve kunstbeoefening en sporten te bevorderen ondersteuning noodzakelijk lijkt. In veel gemeenten zijn hiervoor al maatregelen getroffen in hun minimabeleid zo geven de onderzoekers aan. In het rapport is het effect van een korting van 50 procent op het cursusgeld tot en met een inkomen van 120 procent van het minimum doorberekend. Naast kortingen kennen gemeenten nog andere tegemoetkomingen. Ook deze maatregelen zullen positief doorwerken op de betaalbaarheid van actieve kunstbeoefening en andere sociaal-culturele activiteiten zoals bijvoorbeeld sporten.
In zijn reactie op het rapport uit Minister Plasterk kritiek op het rapport, hoewel de opmerking niets afdoen aan de conclusies, zo voegt hij er nog wel aan toe. De kanttekeningen van OCW richten zich ophet feit dat bepaling van de deelnamekosten van kunstbeoefening op veel variabele factoren stuit. Verder is ook het effect van tegemoetkomingsregelingen en het minimabeleid van gemeenten vanwege de grote variatie moeilijk te meten aldus Plasterk.