Blog

Opleidingen in het hoger onderwijs: eens doelmatig, altijd doelmatig?

‘Schrap studie zonder kans op baan’ kopt de Telegraaf vandaag. Aanleiding is een voorstel van de VVD om bestaande opleidingen in het hoger onderwijs op een zelfde manier te toetsen op ‘doelmatigheid’ als nieuwe opleidingen. Als adviseur ben ik regelmatig betrokken bij de ontwikkeling en aanvraag van nieuwe opleidingen in het hoger onderwijs. In deze weblog bijdrage een korte reflectie op het voorstel.

 

Beoordeling doelmatigheid nieuwe opleidingen

Hogescholen en universiteiten kunnen nieuwe bekostigde opleidingen pas aanbieden nadat deze positief zijn beoordeeld op (samengevat) doelmatigheid en kwaliteit. Een doelmatigheidsbesluit wordt genomen door de minister van OCW, deze laat zich hierbij adviseren door de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO). Na een positief besluit kan de instelling een Toets Nieuwe Opleiding aanvragen bij de NVAO.

De wijze waarop de beoordeling van de doelmatigheid van opleidingen wordt uitgevoerd, is nader uitgewerkt in de Beleidsregel doelmatigheid hoger onderwijs 2014. Centraal staan drie criteria. De aanvragende instelling moet aantonen:

a. Dat er een noodzaak is voor een nieuwe opleiding.
b. Dat er een behoefte bestaat aan de opleiding.
c. Dat er in het landelijk bestaande onderwijsaanbod ruimte is voor de opleiding.

In verbinding met het VVD voorstel is met name het criterium b interessant. In de beleidsregel is opgenomen dat een behoefte aan de opleiding kan bestaan uit (1) overwegende arbeidsmarktbehoefte of (2) een overwegend maatschappelijke behoefte i.c.m. een arbeidsmarktbehoefte of (3) een overwegend wetenschappelijke behoefte i.c.m. een arbeidsmarktbehoefte.

Hieruit valt af te leiden dat in alle gevallen in de aanvraag zicht moet worden geboden op tenminste de arbeidsmarktbehoefte aan een opleiding. Ter onderbouwing moet de instelling bijvoorbeeld ingaan op gevalideerde data waarmee de arbeidsmarktbehoefte aan afgestudeerden van de opleiding aannemelijk kan worden gemaakt. Ook moeten in voorkomende gevallen de soort functies c.q. beroepen waarvoor de opleiding zal opleiden worden beschreven, moet worden aangegeven op welke wijze werkveldpartijen bij (de ontwikkeling van) de opleiding zijn betrokken en moet de aansluiting bij Human Capital Agenda’s, topsectoren en sectorale en/of regionale afspraken inzichtelijk worden gemaakt.

Tombola? 

Op de bestaande doelmatigheidsprocedure is veel kritiek. In een artikel voor het tijdschrift TH&MA heb ik de procedure in het verleden wel eens gekenschetst als een ‘tombola’. Hoewel er inmiddels vier jaren zijn gepasseerd en de beleidsregel in de tussentijd is aangepast, zijn de in het artikel geuite zorgen geenszins weggenomen.

Specifiek ten aanzien van de arbeidsmarktbehoefte blijft de onderbouwing daarvan een zorgpunt. Door m.n. CDHO wordt veel waarde gehecht aan data uit onderzoeken van bijv. ROA, een aan Universiteit Maastricht verbonden onderzoekscentrum. Maar wat is nu precies de voorspellende waarde van die data? Bij nieuwe hbo-bacheloropleidingen komen afgestudeerden bijvoorbeeld pas 5 á 6 jaar na beoordeling van de aanvraag op de arbeidsmarkt. In tussenliggende periodes vertonen onderzoeken soms grote fluctuaties. In enkele jaren tijd gaan arbeidsmarktperspectieven van goed naar matig (en v.v.). Deze maken een oordeel over de arbeidsmarktbehoefte tot enigszins arbitrair.

Ook lastig is dat cijfers over beroepen en ontwikkelingen in de arbeidsmarkt geen of slechts zeer beperkte informatie tonen van beroepen die nog niet bestaan. Ze kijken terug, terwijl voor vernieuwing toch echt vooruit moet worden gekeken.

Eens doelmatig, altijd doelmatig?

In januari 2015 verscheen een Hobéon Special gewijd aan de afstemming onderwijs-arbeidsmarkt. In het inleidende interview poneerde ik de stelling dat we de fictie dat een eenmaal als doelmatig beoordeelde nieuwe opleiding ook altijd doelmatig zal zijn ter discussie moeten stellen. Het zal daarom niet verbazen dat ik met interesse heb kennisgenomen van het VVD voorstel vanochtend in de Telegraaf.

Ik pleitte in het betreffende interview voor een periodieke evaluatie van de doelmatigheid en suggereerde om bij de accreditatie van opleidingen ook meer en scherper aandacht te schenken aan bijvoorbeeld aantoonbare en actuele verbinding en afstemming met het beroepenveld bij hbo-opleidingen. De huidige eenmalige eigenstandige beoordeling van doelmatigheid (door CDHO) kan mijns inziens dan worden geschrapt.

Reflectie

Met zijn voorstel zet Pieter Duisenberg de beoordeling van doelmatigheid van opleidingen terug op de agenda. Gelet op de eerste reacties is het laatste woord over dit onderwerp nog niet gesproken. Aangetekend moet overigens worden dat ook de minister van OCW, voortvloeiend uit de strategische agenda, later dit jaar nog komt met een toekomstvisie op het doelmatigheidsbeleid in het hoger onderwijs.

Naar mijn mening moeten instellingen/opleidingen zich kunnen verantwoorden over de vraag of een opleiding doelmatig is. Iets dat, zo schat ik in, voor het gros van de opleidingen in het hoger onderwijs geen enkel probleem zal zijn. Denkbaar is overigens dat bredere bacheloropleidingen een verantwoording eenvoudiger maken. Deze opleidingen bieden immers door het bredere profiel (eindtermen/competenties) meer ruimte om flexibel in te spelen op nieuwe arbeidsmarkt, maatschappelijke en/of wetenschappelijke ontwikkelingen.

In een verdere uitwerking doemen naast de vraag wie hierover zal besluiten tal van interessante vragen op. Ik noem er hier twee. Wat verstaan we onder ‘doelmatig(heid)’? En met welke maatvoering richten we de verantwoording daarover in?  

Qua maatvoering zal er een voortdurende spanning zijn met ambities om administratieve lasten te verminderen. De huidige doelmatigheidsprocedure is op dit punt geen schoolvoorbeeld. Verder is in sommige sectoren op sectoraal niveau sprake geweest van herordeningen (bijv. in sector kunsten en techniek in hbo). Is het dan nog noodzakelijk om ook nog per individuele opleiding de doelmatigheid te verantwoorden?

En wat verstaan we onder ‘doelmatigheid’? Bij een voorstel om opleidingen op doelmatigheid te beoordelen dient te worden gewaakt voor een te eenzijdige focus op enkel arbeidsmarktperspectief. Niet alleen is dat perspectief niet zelden lastig (of zelfs niet) aan te tonen, maar het laat ook onverlet dat sommige studies wellicht een minder groot arbeidsmarktperspectief, maar wel een maatschappelijke en/of wetenschappelijke relevantie hebben. We kunnen (en moeten) de ogen niet sluiten voor het feit dat sommige opleidingen noodzakelijk zijn om een vitale (wetenschappelijke) kennisinfrastructuur in stand te houden, ook als voor deze opleidingen het arbeidsmarktperspectief minder groot is.

Vragen?

Heeft u naar aanleiding van deze bijdrage vragen? Of bent u geïnteresseerd in de vraag wat Hobéon op dit vlak voor u of uw instelling kan betekenen? Neem dan contact op mr. Frank Hendriks via (070) 30 66 800 of f.hendriks@hobeon.nl.