Blog

Visitatie pabo en lerarenopleiding levert meer op dan louter formeel accreditatiebesluit

In 2008 zijn vrijwel alle bachelor opleidingen voor leraar basisonderwijs (pabo’s ) gevisiteerd.  Afgelopen zomer maakte de NVAO het voorlopige resultaat van de accreditaties van de pabo’s bekend. De NVAO besloot toen om een zevental pabo’s nog niet te accrediteren. Bij deze pabo’s zijn aanvullende beoordelingen uitgevoerd. Vorige week maakte de NVAO bekend dat zes van de zeven pabo’s alsnog een accreditatie krijgen. Hogeschool IPABO kan echter een negatief accreditatiebesluit tegemoet zien. De betreffende hogeschool heeft aangegeven het beoordelingsrapport ‘misplaatst’ te vinden en tekent bezwaar aan tegen een negatief oordeel.

Dit jaar worden de tweedegraads bachelor lerarenopleidingen voor voortgezet onderwijs en mbo door diverse VBI’s beoordeeld. Een oordeel van de NVAO over deze opleidingen wordt medio 2010 verwacht.

De afgelopen periode verschenen er voorts verschillende publicaties over de lerarenopleidingen. Zo publiceerde de AOb de een eigen ranking van pabo’s (zie ook de kritiek op deze ranking) en verscheen vorige maand ook de jaarlijkse Elsevier ranglijst. In beide overzichten kwamen de kleine pabo’s als beste opleidingen uit de bus. Voorts verscheen een rapport van de KNAW waarin werd gesteld dat het rekenonderwijs op de pabo’s ernstig onder druk staat.   Ook  wordt er gepleit voor het maken van fundamentele keuzes door de pabo’s.

In de recente stroom publicaties was ook een rapport opgenomen van de NVAO. Deze organisatie heeft, op verzoek van staatssecretaris van Bijsterveld, de stand van zaken van de pabo’s beschreven in een systeembrede analyse. In deze bijdrage op het Hobéon weblog zal nader bij deze analyse en de beleidsreactie van de staatssecretaris worden stilgestaan.

Hobéon Certificering is als VBI betrokken bij audits van zowel pabo’s als tweedegraads lerarenopleidingen. Ruud van der Herberg, senior adviseur bij Hobéon, is als lead-auditor (voorzitter) betrokken geweest bij een aantal beoordelingstrajecten. Naar zijn mening hebben de visitaties hebben veel meer  opgeleverd dan louter formele accreditatiebesluiten. Aan het slot van deze bijdrage zijn terugblik.

Systeembrede analyse pabo’s door NVAO

De belangrijkste algemene conclusie die door de NVAO uit de analyse van de pabo-rapporten getrokken wordt is dat de opleidingen zeer responsief zijn geweest ten opzichte van de maatschappelijke bezorgdheid over de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Die bezorgdheid was concreet en terecht, maar de wijze waarop de opleidingen gereageerd hebben, moet er toe leiden dat de kwaliteit van de opgeleide leraren en het vertrouwen dat de samenleving in hen stelt aanzienlijk gaan toenemen aldus de NVAO.

Dat daarbij in de eerste plaats wordt gekeken naar het kennisniveau van de leraren is volgens de NVAO evident. De wiskunde- en taaltoets hebben de vinger gelegd op de noodzaak om de basale reken- en taalvaardigheden op een meer dan acceptabel niveau te beheersen. Het is begrijpelijk dat de opleidingen ook op andere terreinen tot gemeenschappelijke kennisbases trachten te komen en ook deze ontwikkeling zal een positieve bijdrage leveren aan de kwaliteit van de toekomstige leraren. De NVAO merkt op dat het opvallend is dat de pabo’s in het algemeen veel werk hebben gemaakt van het uitbouwen en implementeren van een passend toetsbeleid.

Ook een aantal andere initiatieven hebben volgens de NVAO de laatste jaren ongetwijfeld een kwaliteitsverhogend effect gehad, op basis waarvan vertrouwen kan gesteld worden in de kwaliteit van de opleidingen tot leraar basisonderwijs. Ter illustratie wordt gewezen op SBL-competenties, die een wettelijke status gekregen hebben in de wet BIO en de samenwerking met het werkveld (pilot opleiden in de school).

De pabo’s lijken de kritiek op het competentiegericht leren voor een belangrijk deel te hebben ondervangen door de opleiding beter te structureren en de studenten voldoende begeleiding te bieden, zowel in contacturen als in de studiebegeleiding. Dat is zeker in de eerste jaren van de studie geen overbodige luxe zo stelt de NVAO.

De NVAO plaatst echter ook een aantal kanttekeningen

De eerste is dat niveau van de instroom in de pabo’s vanzelfsprekende beperkingen oplegt aan het eindniveau dat deze studenten kunnen bereiken. Het overgrote deel van de instroom is immers afkomstig uit de C+M en E+M profielen van de HAVO en uit het MBO. Het zou van een gebrek aan realisme getuigen als men van deze studenten dezelfde prestaties zou verwachten als van studenten vanuit andere HAVO-profielen en van VWO-abituriënten zo valt te lezen. Op dit punt wordt door de NVAO veel verwacht van de ‘academische pabo’

Een tweede kanttekening betreft het niveau van de lerarenopleiders zelf. Het streven om meer docenten een mastergraad te laten behalen en meer nieuwe docenten met mastergraden aan te stellen, zal ook voor de pabo’s een positief effect op de kwaliteit van de opleidingen hebben zo stelt de NVAO.

Een derde kanttekening betreft de nog steeds aanwezige overladenheid van het programma in de pabo. Dit leidt tot een programma dat volgens de NVAO alleen maar te kwalificeren valt als ‘veel, maar niet diep’. Het volle programma maakt tevens een gewenste eigen profilering van pabo’s erg lastig zo valt te lezen.

Ten vierde wijst de NVAO op het feit dat de panels slechts hebben  kunnen constateren dat de lerarenopleidingen zeer weinig aandacht schenken aan de internationalisering.

Tot slot wijst de NVAO erop dat de kwaliteitszorg een punt van aandacht blijft voor een belangrijk deel van de pabo’s. Hierbij onderscheidt de NVAO twee niveau. Ten eerste het niveau van de ‘kleine kwaliteit’ van roosters, lesuitval, examenplanning en andere organisatorische aspecten.  En ten tweede de versterking van de borging van het ‘hbo-niveau’.  De diepgang van de meer theoretische (kennis)vakken, de verbinding met onderzoek, maar ook de gebruikte literatuur in lessen en opdrachten, verdienen volgens de NVAO versteviging.

De NVAO stelt voor dat alle pabo’s zelf en gezamenlijk het gerealiseerde niveau versneld opnieuw laten beoordelen uiterlijk eind 2011/begin 2012.

Uitkomsten beleidsreactie staatssecretaris op systeembrede analyse

De pabo’s hebben volgens de staatssecretaris  flinke verbeteringen ingevoerde ten aanzien van het kennisniveau, de onderzoeksvaardigheden van de studenten en de samenwerking tussen lerarenopleidingen én met het werkveld.  De staatssecretaris gaat in het kader van de kwaliteitsagenda ‘Krachtig Meesterschap’ met bestuurders, docenten, opleiders en studenten en (opleidings-) scholen de volgende aandachtspunten bespreken.

  1. De kennisbasis voor rekenen en taal is klaar. Ook voor alle andere (12) vakken is een kennisbasis in de maak om het minimale kennisniveau te bewaken. Hierin moet ook aandacht besteed worden aan de uitdagingen van een multiculturele samenleving en de grootstedelijke context.
  2. Het niveau van de instroom is verbeterd door de instroomtoets voor rekenen en taal en door  intakegesprekken. De staatssecretaris denkt aan verdergaande instroomeisen voor de lerarenopleidingen. Ze wacht op een advies van de Onderwijsraad.
  3. Naast investeringen in onder andere lectoraten in het hbo wil de staatssecretaris  met de Velon (beroepsgroep van lerarenopleiders) afspreken dat binnen een helder tijdpad een bevoegdheideis (mastergraad) wordt gehanteerd voor alle lerarenopleiders. Voorts geldt de algemene hbo-afspraak: in 2014 minimaal 70% van de docenten in het hbo een mastergraad. En minimaal 10% gepromoveerd of aan het promoveren.
  4. De staatssecretaris wil met de HBO-raad bespreken hoe de kleine kwaliteit van pabo’s (vloeiende organisatie van het onderwijs) nog beter kan. Ze steunt  het voorstel van de NVAO dat alle pabo’s zelf en gezamenlijk het gerealiseerde niveau versneld opnieuw laten beoordelen uiterlijk eind 2011/begin 2012.
  5. Studenten ervaren de studielast vooral in de vele taken en minder in de moeilijkheidsgraad. Met het veld wil de staatssecretaris deze thematiek van breedte en diepte bespreken. Ze denkt aan  een flexibel kwalificatiestelsel, scherper insteken op specialisaties, versmallen van de bevoegdheid tot het jonge en oudere kind,  meer vakleerkrachten in het basisonderwijs.

In haar beleidsreactie op het KNAW rapport over het rekenonderwijs gaat de staatssecretaaris overigens nog een stapje verder. Ze liet zich ontvallen dat ‘de pabo op de schop’ moet en kondigde een extra offensief om het rekenonderwijs te verbeteren aan. Het KNAW rapport lokt overigens ook scherpe kritiek uit, de kwalificatie ‘broddelwerk’ wordt hierbij niet geschuwd.

Van der Herberg: profilering lerarenopleiding op vier posities

Ruud van der Herberg was als lead-auditor van Hobéon Certificering betrokken bij een aantal beoordelingstrajecten van pabo’s en tweede graadslerarenopleidingen.  Het  gebrek aan maatschappelijke vertrouwen in de lerarenopleidingen heeft volgens van der Herberg  duidelijk invloed gehad op de recente accreditatietrajecten bij de pabo’s en lerarenopeidingen. Onder het zogenaamde Van Bijsterveldt-regime is tijdens visitaties extra aandacht geschonken aan het aantal contacturen, de toetsing en het eindniveau van de opleidingen. Bovendien is at random met studenten en docenten gesproken om het risico van ‘window dressing’ te minimaliseren. Naar mening van van der Herberg hebben de visitaties door de VBI’s veel meer opgeleverd dan louter formele accreditatiebesluiten.

Volgens van der Herberg zitten de  lerarenopleidingen in een lastig parket. Ze hebben te maken met een gebrek aan maatschappelijk vertrouwen en een eenzijdig en voor velen onaantrekkelijk beroepsbeeld, terwijl het praktijkgericht onderzoek nog niet aan de maat is. Een eenduidige oplossing voor deze problemen is niet voorhanden. Sinds 2003 hebben de lerarenopleidingen hun positie kritisch onder de loep genomen. Ze koersen op meer specialisatie in het afstuderen, meer vakkennis en meer samenwerking met het werkveld.

Tegenwoordig profileren de opleidingen zich op vier posities: op de relatie tussen kwantiteit en kwaliteit van de studenten, op de breedte en diepte van de opleiding, op de relatie tussen vak(kennis) en beroep en op de beroepspraktijk in relatie tot onderzoek. Lerarenopleidingen die de accreditatieperiode zijn ingegaan als zelfbewuste opleidingen met een eigen profiel hebben de visitaties goed doorstaan zo stelt van der Herberg.

Hieronder worden de vier posities nader uitgewerkt. De betreffende passages vormen een voorpublicatie van een bijdrage over deze materie welke zal verschijnen in een binnenkort te publiceren special van Hobéon Aktueel over het nieuwe accreditatiestelsel.

(1) Kwantiteit - kwaliteit

Door landelijke maatregelen is de kwaliteit van afgestudeerde leerkrachten de laatste jaren aanzienlijk verbeterd. Zo wordt tegenwoordig bij de pabo’s met de verplichte reken- en taaltoets vastgesteld of instromende studenten voldoen aan de vastgestelde norm. Ook is het aantal contacturen verhoogd. Veel hogescholen investeren bovendien in de propedeuse in intensieve studie(loopbaan)begeleiding en wordt studenten de mogelijkheid geboden lacunes in kennis op te vullen en bijles te volgen. Opleidingen benutten de propedeuse weliswaar als selecterend jaar, maar nemen ook de inspanningsverplichting op zich om studenten intensiever naar het diploma te begeleiden.

Ook bij de tweedegraadslerarenopleidingen voldoen toetsing en examinering steeds meer aan de gestelde eisen ten aanzien van de transparantie en intersubjectiviteit, de betrokkenheid van begeleiders uit de beroepspraktijk en het feitelijk functioneren van studenten in de beroepspraktijk. De toetsen hebben geleid tot een aanscherping van het niveau en een verklaarbare verlaging van het rendement, hoe vervelend dat laatste met het oog op het lerarentekort ook is.

Tegelijkertijd zoeken lerarenopleidingen nieuwe wegen om het voor studenten aantrekkelijk te maken de lerarenopleidingen te volgen. Veel leraren gaan de komende jaren met pensioen, dus er is een groeiende vraag naar nieuw en goed personeel. De zogenaamde kopopleiding biedt hbo-ers en academici de mogelijkheid om na het behalen van hun bachelordiploma een (tweedegraads) lesbevoegdheid te verwerven in een vak dat verwant is aan hun vooropleiding. Een heao-er kan zo bijvoorbeeld in een jaar leraar economie worden. In de afgelopen vijf jaar is het aantal kopstudenten explosief gegroeid: van 40 studenten in 2004 tot 223 studenten in 2009.

(2) Breedte - diepte

Onder lerarenopleiders wordt al lang gediscussieerd over het vraagstuk van   brede inzetbaarheid en/of specialisatie in afstudeerrichtingen of uitstroomprofielen. Veel pabo’s hebben sinds 2007-8 de profilering als leraar voor het jonge of oudere kind verplicht gesteld. Daarnaast kunnen studenten kiezen voor andere profielen binnen hun opleiding, zoals ‘speciale zorg voor leerlingen’ en ‘bewegingsonderwijs’. De roep om meer vwo-ers in het basisonderwijs heeft bovendien geleid tot nieuwe samenwerkingsrelaties met universiteiten en de introductie van een academische variant. De pabo’s werken bovendien aan de ontwikkeling van verschillende uitstroomprofielen, zoals bijvoorbeeld de minor ‘schoolmanagement’.

Ook de tweedegraads lerarenopleidingen hebben nieuwe mogelijkheid gecreëerd voor specialisatie. De opleidingen komen hiermee tegemoet aan de wens om meer aandacht te besteden aan beroepsgerichte didactiek en brede inzetbaarheid in het (v)mbo of juist meer vakkennis binnen havo en vwo. Ook scholen met veel zorgleerlingen die meer aandacht wilden voor de pedagogische competentie, het kunnen omgaan met leerlingen met leer- en gedragsproblemen en het contact met de eerstelijnszorg worden op hun wenken bediend.

(3) Vak(kennis) – beroep

 Uit de beoordelingsrapporten van de pabo’s blijkt dat de aandacht voor het verwerven van kennis en inzicht de laatste jaren over de hele linie is toegenomen. Aan de vo, vmbo en bve-kant zien we dezelfde ontwikkeling. In opdracht van het Algemeen Directeuren Overleg van Educatieve Faculteiten (ADEF) is in 2004-5 een landelijke kennisbasis voor de onderscheiden tweedegraads lerarenopleidingen ontwikkeld. De kennisbasis omvat het geheel aan vakinhoudelijke kennis en vaardigheden die een leraar vmbo/bve in een bepaald vak moet beheersen.

Daarnaast valt op dat veel opleidingen stevig inzetten op een versterking van het corps van lerarenopleiders. Ze trekken nieuwe docenten aan en stimuleren de professionalisering van de zittende staf op inhoud en didactische vaardigheden. Er wordt ook meer ruimte gecreëerd voor promotietrajecten. Steeds meer directies zien de bachelor opleidingen als een eerste stap naar een ‘volledige’ onderwijskwalificatie: de masteropleiding. Dat geldt ook voor de beroepsvormende vakken.

(4) Beroepspraktijk – onderzoek

Het werkveld speelt een bepalende rol in de lerarenopleidingen. Tijdens de visitaties is dan ook uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van de basisscholen en scholen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Om de aansluiting tussen de stagescholen en de opleiding te versterken is het project Opleiden in de school in het leven geroepen, waardoor stagescholen een actievere rol in het opleidingsaanbod en de begeleiding van de student hebben gekregen.

Onderzoek in en naar de beroepspraktijk is de linking pin tussen werkveld en lerarenopleiders. De lerarenopleidingen maken momenteel een omslag naar praktisch onderzoek, waarbij de afnemende school optreedt als opdrachtgever. Vanuit een praktijkgebonden opdrachtsituatie moeten studenten een probleemstelling formuleren, op basis van interviews of literatuuronderzoek tot een analyse komen en oplossingsgericht leren denken. We zien dat op een aantal hogescholen lectoren deze thematiek voortvarend oppakken en lerarenopleiders en studenten op de werkvloer daadwerkelijk helpen om deze complexe zaak onder de knie te krijgen. Langzamerhand ontstaan learning communities van leraren in opleiding, opleiders en onderzoekers die nauw samenwerken met lectoren en hoogleraren. Voor de lerarenopleidingen betekent dit dat ze zich kunnen profileren als expertisecentra voor de opleidingsscholen en andere partners.