Expertpanel kritisch over OCW beleid hoger onderwijs in het buitenland
Veel Nederlandse hoger onderwijsinstellingen zijn in meer of mindere mate ook actief in het buitenland. Het juridische kader waarbinnen deze activiteiten mogen worden ontplooid is echter allerminst helder. Dit is met name het geval indien onderwijsactiviteiten in het buitenland worden gewaardeerd met een in Nederland erkende graad.
Stenden Hogeschool is een instelling die internationaal erg actief is. Naast Nederlandse vestigingen heeft de hogeschool ook campussites in Qatar, Zuid-Afrika, Thailand en Indonesië. (Buitenlandse) studenten die opleidingen aan deze campussites afronden krijgen in voorkomende gevallen (ook) een Nederlandse (door de WHW erkende) graad.
Recentelijk heeft een door Stenden ingesteld expert panel het internationaliseringsprogramma doorgelicht. In het panel hadden onder meer de voormalig RUG rector Frans Zwarts en HvA lector internationalisering Hans de Wit zitting. Naast interessante conclusies over het internationaliseringsprogramma van de hogeschool (berichtgeving Stenden en Scienceguide) maakt het expert panel ook enkele (terechte) kanttekeningen bij het overheidsbeleid op dit terrein. In deze bijdrage worden deze kanttekeningen verbonden met het huidige en toekomstige juridisch kader.
Juridisch kader hoger onderwijs in het buitenland
Het juridisch kader waarbinnen Nederlandse instellingen in het buitenland (delen van) opleidingen kunnen aanbieden, die bij succesvolle afronding vervolgens worden gewaardeerd met een WHW erkende graad, is uitermate diffuus.
De hoger onderwijswetgeving (de WHW) maakt een formele registratie van een buitenlandse vestiging (vooralsnog) niet mogelijk. Om aan buitenlandse onderwijsactiviteiten toch Nederlandse graden toe te kennen zal derhalve altijd een aantoonbare verbinding gelegd moeten worden met een ‘Nederlandse’ opleiding (d.w.z. een opleiding met een Nederlandse vestigingsplaats) aangeboden door een Nederlandse universiteit, hogeschool of rechtspersoon voor hoger onderwijs.
In een brief uit medio 2007 gericht aan de koepels probeert OCW enige kaders te scheppen voor ‘drie denkbare vormen van buitenlandse activiteiten van hogescholen en universiteiten’ namelijk:
- Het onder Nederlandse vlag aanbieden van onderwijs in het buitenland door een buitenlandse instelling waarmee de Nederlandse instelling een ‘joint venture’ is aangegaan. Aan de buitenlandse opleiding zijn Nederlandse graden verbonden.
- Double degree’s (of minder vergaande varianten zoals wederzijdse erkenning van studieonderdelen).
- Afstandsonderwijs.
Het onder punt 1 bedoelde model is volgens de OCW brief alleen mogelijk indien de buitenlandse student tenminste voor het afsluitende deel van de opleiding is ingeschreven bij de Nederlandse opleiding. Daarnaast moet de buitenlandse opleiding aan alle Nederlandse wettelijke (=WHW) eisen voldoen en moet de Nederlandse instelling de kwaliteit van de buitenlandse opleiding ‘feitelijk onderzoeken’ en ‘blijvend de verantwoordelijkheid nemen voor de kwaliteit van de buitenlandse opleiding’. Voorts wordt gesteld: “Met het oog op de zorgvuldigheid en geloofwaardigheid is het van belang dat een representatief deel van het onderwijs altijd bij de Nederlandse opleiding wordt gevolgd (60 studiepunten).”
Onduidelijkheid
Naast het feit dat de status van de betreffende brief onhelder is, roept met name de geciteerde passage over 60 studiepunten in de praktijk vragen op. Moet de student de 60 studiepunten dan in Nederland volgen? Of mag dat ook in het buitenland (maar dan wel ingeschreven bij de Nederlandse instelling)? Feitelijk wordt deze eis door verschillende instellingen, verschillend uitgewerkt en zijn verschillende varianten de afgelopen periode positief geaccrediteerd door de NVAO. Uit het rapport van het expertpanel dat onderzoek deed bij Stenden blijkt dat buitenlandse studenten aldaar geen 60 studiepunten in Nederland volgen. Voor veel buitenlandse studenten is dat om financiële of andere redenen geen optie zo stelt het panel vast.
De onduidelijkheid over de 60 studiepunten eis is niet nieuw. Juist ook Stenden heeft hier bij OCW meermaals aandacht voor gevraagd. Het expertpanel laat zich terzake in zeer scherpe bewoordingen uit:
In our opinion, the Dutch Ministry shares some responsibility for not providing clear guidelines at a much earlier stage, for not responding to SUAS’ letters, and finally, for introducing a policy line that is at odds with accepted international practice concerning degree equivalence.
Met andere woorden, door een afwachtende houding plaatst OCW de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen op achterstand in hun pogingen om internationalisering vorm te geven, alle ronkende woorden over de importantie van internationalisering in speeches en beleidsstukken ten spijt.
Vergaande gevolgen
In de beleidsreactie op het rapport ‘Onderzoek financiering buitenlandse activiteiten Stenden Hogeschool’ van de Inspectie van het onderwijs heeft staatssecretaris Zijlstra aangegeven dat de hogeschool zich “aan de nu geldende regelgeving moet houden, ook wat betreft het afgeven van Nederlandse diploma’s aan buitenlandse studenten in het buitenland. Dit betekent dat onder meer de graadverlening door de Nederlandse instelling in Nederland te dient te worden verzorgd.”
Verondersteld mag worden dat Zijlstra met de ‘nu geldende regelgeving’ mede verwijst naar bovengenoemde brief. Het expertpanel lijkt deze mening ook toegedaan:
Our panel interprets this letter to mean that the Ministry acknowledges that SUAS has operated so far under a gray area in delivering Dutch degrees at its IBCs, but that in anticipation of the implementation of the new law, SUAS now has to operate under the terms as stated in the letter of March 2007, i.e. the 60ec clause for its IBC degree students to study at SUAS in Leeuwarden.
Een conclusie met mogelijk vergaande gevolgen. Indien deze interpretatie feitelijk correct is betekent dit de hogeschool (maar ook andere instellingen met gelijksoortige programma’s) haar onderwijsmodel zal moeten aanpassen. Zulks een aanpassing heeft mogelijk vergaande consequenties voor de levensvatbaarheid van de opleidingen in kwestie.
Hoe nu verder?
Helder is dat duidelijkheid op dit vlak op korte termijn is geboden. De Wet versterking besturing beoogde op dit punt de mogelijkheden voor instellingen te verruimen en te verhelderen. De wet is inmiddels aangenomen, maar de betreffende bepaling (art. 1.19 WHW) is nog niet in werking getreden.Oorzaak is een door OCW bedongen Algemene maatregel van bestuur waarin voorwaarden nader moeten worden uitgewerkt. Mede onder druk van een door de Tweede Kamer vlak voor het zomerreces aangenomen motie Jadnanansing wordt dit najaar een nadere uitwerking verwacht.
Helderheid over 60 studiepunten?
In de uitwerking zal ongetwijfeld ook het vraagstuk van de 60 ec’s aan de orde komen. Het expertpanel doet op dit punt een m.i. terechte aanbeveling aan OCW :
We recommend that the Dutch ministry in the implementation of the new law remove the condition that international students must spend a year in the Netherlands in order to obtain a Dutch degree, not only because many students do not have the financial means to meet this requirement, but also because it is at odds with accepted international practice and prevents Dutch institutions of higher education from participating in a world-wide practice.
Komend najaar zal hopelijk duidelijk worden of de aanbeveling van het panel ook weerklank heeft gevonden in de Hoftoren (en mogelijk de Tweede Kamer). Het wordt al met al een spannend najaar voor instellingen die onderwijsactiviteiten in het buitenland ontplooien.
Vragen?
Heeft u vragen over het juridisch kader waarbinnen onderwijsactiviteiten in het buitenland kunnen worden ontplooid? Neem dan contact op met mr. F.A.M. (Frank) Hendriks via telefoonnummer (070) 30 66 800 of e-mail f.hendriks@hobeon.nl.